De uitzonderlijke aanslagtermijn op grond van bewijskrachtige gegevens: Cassatie bevestigt effectieve kennisname als aanvangsdatum.
Geschatte leestijd
5 minuten
   

De fiscus kan zich beroepen op een uitzonderlijke aanslagtermijn indien bewijskrachtige gegevens zouden uitwijzen dat belastbare inkomsten niet zouden zijn aangegeven. Meer bepaald heeft zij één jaar tijd om te taxeren te rekenen vanaf haar kennisname van die gegevens. Het Hof van Cassatie heeft in een recent arrest het begrip ‘bewijskrachtig gegeven’ gedefinieerd, en het tijdstip van de effectieve kennisname van deze gegevens als vertrekpunt voor de uitzonderlijke termijn op scherp gezet.

De uitzonderlijke aanslagtermijn

De wet voorziet dat de fiscus kan taxeren buiten de reguliere aanslagtermijn van drie jaar, onder meer in het geval bewijskrachtige gegevens uitwijzen dat belastbare inkomsten niet werden aangegeven in de loop van één der vijf jaren vóór het jaar waarin de administratie kennis krijgt van die gegevens (art. 358 § 1, 4° WIB92).

In dat geval moet de aanslag worden gevestigd binnen de twaalf maanden te rekenen vanaf de datum waarop de administratie kennis krijgt van die bewijskrachtige gegevens (art. 358, § 2, 3° WIB92).

Bewijskrachtig gegeven

In een recent arrest van 20 juni 2024 heeft het Hof van Cassatie het begrip bewijskrachtig gegeven gedefinieerd:

“Een bewijskrachtig gegeven in de zin van deze wetsbepaling is een bekend, vaststaand en onbetwist feit dat, zonder dat verder onderzoek nodig is, op zich of in combinatie met elementen waarover de administratie al beschikt, uitwijst dat belastbare inkomsten niet werden aangegeven.

Een feit dat door de belastingplichtige wordt aangebracht, kan een dergelijk gegeven vormen.”

Het Hof bevestigt hiermee de definiëring zoals weerhouden in arresten van de hoven van beroep, waaronder dat van Gent in haar arrest a quo van 13 oktober 2020 dat het voorwerp was van deze cassatievoorziening.

Datum van kennisname als vertrekpunt van de verlengde aanslagtermijn

De rechter bij wie een geschil aanhangig is, moet vaststellen op welke datum de administratie effectief kennis heeft gekregen van die bewijskrachtige gegevens, en dus nagaan of de aanslag is gevestigd binnen de in artikel 358 WIB92 op straffe van verval vastgestelde termijn.

Wanneer blijkt dat de administratie eerder kennis had van deze gegevens, begint de termijn van één jaar vanaf dit eerdere tijdstip te lopen, aldus het Hof onder meer in haar arrest van 20 juni.

In de casus onderliggend aan het cassatie-arrest van 20 juni lieten de relevante feiten zich als volgt samenvatten:

  • Het debat ten gronde betrof de al dan niet fiscale aftrekbaarheid als beroepskost van een geldsom betaald aan het parket in het kader van een minnelijke schikking. Volgens de administratie betrof het een te verwerpen uitgave op grond van artikel 53, 6° WIB92.
  • Namens de belastingplichtige werd in een antwoord op een vragen om inlichtingen, op 29 december 2015 de administratie ingelicht over de boekhoudkundige verwerking van de tijdens het betrokken aanslagjaar (2013) geboekte uitzonderlijke kostenrekening. Uit het antwoord bleek tevens dat deze rekening uitzonderlijk kosten betrekking had op de minnelijke schikking. Bij de aangifte in de vennootschapsbelasting was overigens een lijst gevoegd van de in de verworpen uitgaven opgenomen beroepskosten.
  • De taxatieambtenaar had op 5 januari 2016 een bijeenkomst met de BBI om deze detailboekingen zoals deze waren voorgelegd namens de belastingplichtige te verifiëren. Diezelfde dag was er nog telefonisch contact tussen de BBI-ambtenaar en vertegenwoordigers van de belastingplichtige.
  • Op 29 januari 2016 heeft de taxatieambtenaar bevestigd dat ze de namens de belastingplichtige ontvangen boekingen had bekeken, dat de BBI haar had meegedeeld dat het kwestieuze bedrag een geldsom betrof betaald aan het parket, dat dit volgens haar aan de verworpen uitgaven moest worden toegevoegd.
  • Er volgden verdere verificatiehandelingen namens de administratie waaronder een inzage in het strafdossier op 19 april 2016. Deze handelingen bevestigden enkel de waarachtigheid van de gegevens die namens de belastingplichtige voordien waren meegedeeld.
  • Op 25 januari 2017 vestigde de administratie een aanvullende aanslag over het aanslagjaar 2013 op grond van de betrokken uitzonderlijke aanslagtermijn meer bepaald op basis van bewijskrachtige gegevens. Tevens volgde een aanvullende aanslag over het aanslagjaar 2014 op 5 april 2017. Volgens de administratie had zij kennisgenomen van bewijskrachtige gegevens naar aanleiding van de inzage van het strafdossier van 19 april 2016; dit moment zou dus het vertrekpunt geweest van de aanvullende aanslagtermijn van één jaar; de betrokken aanslagen zouden in die zin tijdig zijn gevestigd binnen de uitzonderlijke aanslagtermijn.
  • Het hof van beroep te Gent heeft bij arrest van 13 oktober 2020 geoordeeld dat uit het geheel van deze omstandigheden is gebleken dat de administratie reeds op 29 december 2015, ten laatste op 5 januari 2016, kennis had van alle bewijskrachtige gegevens te weten de fiscale verwerking van de betaling van de geldsom, en dus niet op 19 april 2016 zoals de administratie ten onrechte voorhield. Deze eerste data betroffen aldus het vertrekpunt voor een eventuele toepassing van de uitzonderlijke aanslagtermijn. Vermits de aanslagen meer dan een jaar na die eerstgenoemde data werden gevestigd, waren deze aanslagen verjaard en derhalve integraal te ontheffen, aldus het Gentse hof.
Cassatie aan het woord

Het Hof van Cassatie heeft thans in haar arrest van 20 juni 2024 in niet mis te verstane bewoordingen geoordeeld dat een andersluidend cassatiemiddel feitelijke grondslag mist.

Cassatie oordeelde tevens dat uit de samenhang van de wetsbepalingen inzake de minnelijke schikking (cf. art. 216bis W. Sv.) volgt dat de feiten die de belastingplichtige zelf bijbrengt omtrent het bestaan en de inhoud van een minnelijke schikking en omtrent de boekhoudkundige en fiscale verwerking van de minnelijke schikking, als bewijskrachtige gegevens in de zin van artikel 358 WIB92 in aanmerking kunnen komen.

Voor het in aanmerking nemen van die feiten als bewijskrachtige gegevens is niet vereist dat de administratie inzage neemt van het akkoord tussen de procureur des Konings en de belastingplichtige en van de stukken uit het gerechtsdossier waaruit blijkt dat de belastingplichtige de verschuldigde belastingen met inbegrip van de interest heeft voldaan. Het middel dat uitgaat van een andere rechtsopvatting faalt naar recht, aldus het Hof.

Conclusie

De uitzonderlijke aanslagtermijn op grond van zogenaamde bewijskrachtige gegevens kan niet zomaar worden toegepast door de administratie, zij heeft een jaar de tijd na kennisname van deze gegevens. Het Hof van Cassatie heeft in een recent arrest, in een dossier door ons kantoor behandeld, de puntjes op de i gezet. Na grondige ontleding van wat bewijskrachtige gegevens zijn en op welk precies tijdstip de administratie daarvan kennis heeft genomen, bleek deze kennisname er te zijn geweest naar aanleiding van inlichtingen gegeven door de belastingplichtige zelf, niet naar aanleiding van een latere inzage van het strafdossier. De aanslagen bleken te zijn gevestigd ná verloop van een jaar na die kennisname en dienden derhalve te worden ontheven wegens verjaring, aldus het hof van beroep van Gent, hierin aldus gevolgd door het Hof van Cassatie. Een duidelijk en krachtig arrest.

Imposto Tax Talks

Een praktijkgerichte nieuwsbrief die de juridische en fiscale actualiteit op de voet volgt, tweemaandelijks in jouw inbox.